Interactie
Is het taalaanbod van de docent rijk, verzorgd en afgestemd op de studenten?
- Drukt de docent zich niet te moeilijk of te gemakkelijk uit?
- Pendelt de docent heen en weer tussen alledaagse verwoording en academisch taalgebruik?
- Gebruikt de docent een verzorgde en duidelijke taal?
- Spreekt hij rustig?
- Articuleert hij duidelijk?
Bron: Kijkwijzer
Bekijk hoe een docent Natuurkunde interactie heeft met zijn studenten.
Is er voldoende tijd voor taalproductie in interactie?
- rijgen de studenten de kans om hun kennis en voorkennis te verwoorden?
- Verwoorden studenten oplossingen of uitleg bij de antwoorden?
- Krijgen alle studenten voldoende kansen om taal te produceren, niet alleen durvers en taalsterke studenten?
- Stellen de studenten elkaar vragen? Wisselen ze kennis uit? Mogen ze samenwerken?
Bron: Kijkwijzer
Schooltaalwoorden
Woorden die specifiek in onderwijsleersituaties worden gebruikt.
Leerlingen moeten op school niet alleen vakbegrippen (vaktaalwoorden) als priemgetal en erosie leren, maar ook meer algemene abstracte begrippen als functie, gevolg van enzovoort. Deze woorden worden schooltaalwoorden genoemd. Het zijn woorden die leerlingen nodig hebben om in een schoolse context nieuwe informatie te kunnen verwerven en verwerken, maar ook woorden die buiten school in een wat formelere context gebruikt worden. Naast dergelijke inhoudswoorden zijn er ook functiewoorden die vooral in een schoolse context gebruikt worden. Denk bijvoorbeeld aan voegwoorden als tenzij of desondanks. Ook instructiewoorden zoals verklaren en concluderen vallen onder de categorie schooltaalwoorden. Het is leerlingen niet altijd duidelijk wat zij bij deze instructie geacht worden te doen. Bovendien kan een bepaald instructiewoord in het ene vak weer wat anders van de leerling vragen dan hetzelfde instructiewoord bij een ander vak.
Een aparte categorie vormen de signaalwoorden. Dat zijn woorden die denkstappen in een tekst signaleren of relaties weergeven. Ze geven inzicht in de structuur van teksten. Het gaat om woorden als: toch, dus, in tegenstelling tot, desalniettemin et cetera. Voor het begrijpen van teksten is het belangrijk dat leerlingen bedacht zijn op signaalwoorden.
Leerlingen moeten de betekenis uit soms moeilijke teksten en uit de uitleg van de leraar afleiden. Dat is met name voor kinderen die het Nederlands nog aan het verwerven zijn, dus ook voor kinderen die dialect spreken, heel moeilijk. Schooltaal betreft veelal schriftelijke taal, taalgebruik dat in teksten wordt aangetroffen. Ook de taal die door leraren tijdens de lessen wordt gesproken, bevat vaak schooltaalwoorden. Buiten school zijn schooltaalwoorden voor veel leerlingen niet te leren, daar moet op school (taal)gericht aan worden gewerkt.
Zie ook deze begrippen:
vaktaalwoorden; toegankelijk maken van teksten; denkrelaties; school- en vaktaal; tekstbegrip
Bron: Leoned
Cognitieve taalfuncties
De leerling hanteert als spreker of schrijver cognitieve taalfuncties om te verwijzen naar betekenissen en concepten. Via taal benoemt hij en ordent hij de werkelijkheid.
Cognitieve taalfuncties zijn taalhandelingen die denkactiviteiten weergeven. Ze variëren van eenvoudig als beschrijven tot complex en abstract als vergelijken en concluderen. Cognitieve taalfuncties geven de manier van redeneren in een bepaald vak weer. Nog meer voorbeelden van cognitieve taalfuncties zijn:
- beschrijven (definiëren, benoemen, identificeren categoriseren)
- verklaren (ordenen, analyseren, vergelijken)
- concluderen (samenvatten, bewijzen)
- evalueren (beoordelen, kritiek geven, positioneren, opiniëren).
Deze cognitieve taalfuncties kunnen ook vakspecifiek zijn.
Bij een presentatie voor het vak maatschappijleer en voor het vak scheikunde zullen die taalfuncties verschillen, bijvoorbeeld met betrekking tot overtuigen op basis van argumenten versus overtuigen op basis van wetenschappelijke bewijzen.
Zie ook deze begrippen:
taalfuncties; denkrelaties; cognitieve ontwikkeling en taal.
Bron: Leoned